słownik polsko - niderlandzki

język polski - Nederlands, Vlaams

parkować po niderlandzku:

1. parkeren parkeren


Je mag niet op de stoep parkeren.
Je kan je auto hier niet parkeren.
Ik vroeg hem waar ik de auto kon parkeren.
Meneer, u mag daar niet parkeren.
Vertel me alstublieft waar ik mijn wagen moet parkeren.
Ge moogt de auto niet parkeren in deze straat.
Waar kan ik de auto parkeren?

Niderlandzkie słowo "parkować" (parkeren) występuje w zestawach:

test ned czasowniki
6/4 Hoe reis jij?