słownik polsko - niderlandzki

język polski - Nederlands, Vlaams

wyznać po niderlandzku:

1. bekennen


Later, toen ze weg waren gegaan, was er geen levende ziel meer te bekennen op de kade, de stad met zijn cipressen leek totaal uitgestorven, maar de zee bruiste nog en sloeg tegen de kust.

2. belijden